Basisgesprek

QUIZ: oefen bijna alle onderstaande woorden en zinnetjes Nederlands-Italiaans
Begroeting
Italiaans Nederlands
ciao hoi, doei
salve hallo, dag
arrivederci tot ziens
arrivederla tot ziens [erg formeel]
ci vediamo tot ziens [informeel]
benvenuto (-a/-i/-e) welkom
a dopo tot later
a presto tot gauw
alla prossima tot de volgende keer
a domani tot morgen
addio vaarwel
buongiorno goedendag, goedemorgen
buon pomeriggio goedemiddag
buonasera goede(na)middag, goedenavond
buonanotte goedenacht [voor het slapengaan]
buondì goedendag, goedemorgen

Omgangstaal (basis)
Italiaans Nederlands
ja
no nee
non (lo) so ik weet (het) niet
grazie (mille) (erg) bedankt
prego graag gedaan, alsjeblieft [geven], "wat zei je/u?"

wordt geschreven met een accent grave ter onderscheid van het wederkerend en het onbepaald voornaamwoord

Vragen stellen (kennismaking)
Italiaans Nederlands
Come stai? Hoe gaat het met jou?
Come sta? Hoe gaat het met u?
E tu? En jij? [En met jou?]
E Lei? En u? [En met u?]
Come ti chiami? Hoe heet jij?
Come si chiama? Hoe heet u?
Qual è il tuo nome? Wat is jouw naam?
Qual è il suo nome? Wat is uw naam?
Quanti anni hai? Hoe oud ben jij?
Quanti anni ha? Hoe oud bent u?
Dove vivi/abiti? Waar woon jij?
Dove vive/abita? Waar woont u?
Di dove sei / Da dove vieni? Waar kom jij vandaan?
Di dov'è Lei? / Da dove viene? Waar komt u vandaan?


Vragen beantwoorden (kennismaking)
Italiaans Nederlands
(Sto) bene, grazie. (Het gaat) goed (met mij).
Mi chiamo .. Ik heet ..
Il mio nome è .. Mijn naam is ..
Ho .. anni. Ik ben .. jaar oud.
Vivo a/in .. Ik woon in ..
Sono di .. / Vengo da .. Ik kom uit ..


Nadere kennismaking
Italiaans Nederlands
Piacere (di conoscerti/-la) Aangenaam kennis te maken.
Come va? Hoe gaat het?
Come ti senti? Hoe voel je je?
Tutto bene? Alles goed?
Tutto a posto? Alles in orde?
Parla inglese? Spreekt u Engels?
(Che) cosa fai nel tuo tempo libero? Wat doe je in je vrije tijd?
Quali sono i tuoi hobby? Wat zijn je hobby's?


Omgangstaal (uitgebreider)
Italiaans Nederlands
Dormi bene! Slaap lekker! / Welterusten!
Sogni d'oro. Slaap lekker! / Welterusten!
Divertiti! Veel plezier! / Vermaak jezelf!
(Non) capisci? Begrijp je het (niet)?
Capisco. Ik begrijp het.
Hai capito? Heb je het/me begrepen?
(Ho) capito. Ik heb het/je (niet) begrepen.
Per favore. Alsjeblieft / alstublieft [verzoek]
Per piacere. Alsjeblieft / alstublieft [verzoek]
Eccolo. / Ecco qui. Alsjeblieft / alstublieft [geven]
Mi dispiace. Het spijt me.
Scusa(mi). / Scusate(mi). Pardon [informeel e/mv]
Scusi. / Scusino. Pardon [formeel e/mv]
Permesso. Pardon (, mag ik (er langs?)
(Non è/fa) niente. Het is niets. ('Het is al goed')
Nessun problema. Geen enkel probleem.
Non c'è di che. Geen probleem. / Graag gedaan.
Parli più lentamente, per favore. Spreekt u alstublieft langzamer.
Ripeta, per favore Kunt u (dat) herhalen, alstublieft.
Può ripetere, per favore? Kunt u (dat) herhalen, alstublieft.
Lo scriva, per favore Kunt u het opschrijven, alstublieft.
(Che) cosa significa... (questo)? Wat betekent... (dit)?
Come si dice in italiano...? Hoe zegt men in het Italiaans...?
D'accordo Akkoord. / Oké.
(Non) mi piace... ... bevalt me (niet).
(Non) sono d'accordo con te. Ik ben het (niet) met je eens.
(Non) (ne) sono sicuro/certo. Ik weet het (niet) zeker.
bentornato (-a/-i/-e) welkom terug
bravo! (-a/-i/-e) goed gedaan!
ben fatto! goed gedaan!
complimenti! gefeliciteerd! [prestatie]
congratulazioni! gefeliciteerd! [gebeurtenis]
tanti auguri! gefeliciteerd! [verjaardag]
buon compleanno! gefeliciteerd! [verjaardag]





Nadere kennismaking (vervolg; niet in quiz)
Italiaans Nederlands
Sono interessato a .. / Mi interessa(no) .. Ik ben geïnteresseerd in ..
le scienze naturali, la storia, la filosofia natuurwetenschappen, geschiedenis, filosofie
Suono la chitarra (elettrica). Ik speel (elektrische) gitaar.
Seguo delle lezioni al conservatorio. Ik volg lessen op het conservatorium.
Mi piace la musica classica. Ik houd van klassieke muziek.
Non mi piace la musica pop moderna/contemporanea. Ik vind moderne/hedendaagse popmuziek niets aan.
Vado regolarmente in bicicletta da corsa. Ik fiets regelmatig op mijn racefiets.
Mi piace guardare il ciclismo. Ik kijk graag naar wielrennen.
Sto imparando l'italiano e il tedesco. Ik leer Italiaans en Duits.
Lavori o studi? Werk je of studeer je?
Che lavoro/mestiere fa? Wat doet u voor werk? / Wat is uw beroep?
Cosa studi? Wat studeer je?
Sono qui in vacanza. Ik ben hier op vakantie.