Kleding

QUIZ: kleding Italiaans-Nederlands
QUIZ: kleding Nederlands-Italiaans
Kleding
Italiaans Nederlands
abbigliamento kleding
vestiti (m-pl) kleren
abiti (m-pl) kleren
vestito kledingstuk, jurk, pak
abito kledingstuk, jurk, pak
indumento kledingstuk
calzatura schoeisel
scarpa schoen
stivale laars
zoccolo klomp [ook: hoef, sokkel]
calza kous
calzino sok
biancheria intima ondergoed
mutande (f-pl) ondergoed, onderbroek
boxer (m-pl) {EN} boxershort
pantaloni (m-pl) broek
pantaloncini (m-pl) korte broek
jeans (m-pl) {EN} spijkerbroek
gonna rok
canottiera onderhemd, mouwloos hemd
camicia overhemd, bloes
maglia, maglione trui, sweater
maglietta t-shirt
giubbotto vest, (korte) jas
giaccone vest, (korte) jas
giacca jas(je), jacket
cappotto overjas, lange jas
impermeabile (m) regenjas
cravatta stropdas
sciarpa sjaal
copricapo hoofddeksel
cappello hoed
berretto pet
pigiama (m) pyjama
guanto handschoen
cintura riem, ceintuur
occhiali da sole (m-pl) zonnebril
anello ring
orologio da polso (pols)horloge
borsa, borsetta (hand)tas