Sport

Sporten

QUIZ: sporten Italiaans-Nederlands
QUIZ: sporten Nederlands-Italiaans
Sporten
Italiaans Nederlands
calcio voetbal [ook: schop, trap; calcium]
tennis tennis
ciclismo wielrennen, wielersport
ciclocross veldrijden
nuoto zwemmen, zwemsport
pattinare/pattinaggio su(l) ghiaccio schaatsen
pattinaggio di velocità snelschaatsen, langebaanschaatsen
atletica leggera atletiek
corsa hardlopen, loopsport [ook: race; rit]
corsa a(d)/con ostacoli hordelopen
marcia snelwandelen [ook: mars; versnelling (v.e. motor)]
salto in lungo verspringen
salto in alto hoogspringen
salto con l'asta polsstokhoogspringen
salto triplo hink-stap-springen
pallacanestro basketbal
pallavolo volleybal
pallamano handbal
korfball {EN} korfbal
baseball {EN} honkbal
pallanuoto waterpolo
hockey su prato hockey
cricket cricket
golf golf
tennis (da) tavolo tafeltennis
ping(-)pong tafeltennis
badminton {EN} badminton
volano badminton [ook: shuttle, pluimbal; vliegwiel]
rugby {EN} rugby
tiro con l'arco boogschieten
ginnastica gymnastiek
ginnastica artistica turnen
pugilato boksen
lotta worstelen [ook: gevecht]
scherma (f) schermen
sollevamento pesi gewichtheffen
pesistica gewichtheffen
culturismo bodybuilding
cultura fisica bodybuilding
judo {EN} judo
automobilismo autosport
Formula 1, Formula Uno formule 1
motociclismo motorsport
motocross motorcross
equitazione paardensport
hockey su ghiaccio ijshockey
sciare skiën
sci (m) skiën, skisport
sci di fondo langlaufen
pattinaggio artistico su ghiaccio kunstschaatsen
pattinaggio di figura kunstschaatsen
salto con gli sci schansspringen
tuffi (m-pl) schoonspringen
remare roeien
canottaggio roeien, roeisport
windsurf {EN} windsurfen
vela zeilen, zeilsport [ook: zeil]
biliardo biljart
freccette (f-pl) darts
scacchi (m-pl) schaken
dama (f) dammen [ook: dame]




Woorden aangaande sport

QUIZ: sport Italiaans-Nederlands
QUIZ: sport Nederlands-Italiaans
Sport
Italiaans Nederlands
sport sport
gioco spel
gara wedstrijd, competitie, race
partita partij, wedstrijd [ook: partij [economie, muziek]]
competizione (sportiva) (sport)competitie, (sport)wedstrijd
torneo toernooi
campionato kampioenschap
campione kampioen [ook: monster, staal, steekproef]
coppa beker, bokaal, cup
trofeo trofee
campionato mondiale / del mondo wereldkampioenschap
campione mondiale / del mondo wereldkampioen
Olimpiadi (f-pl) Olympische Spelen
giochi olimpici (m-pl) Olympische Spelen
campione olimpico Olympisch kampioen
vittoria overwinning, winst(partij)
vincitore winnaar
sconfitta nederlaag, verlies(partij)
perdente verliezer
pareggio gelijkspel
promozione promotie
retrocessione degradatie
percorso parcours, traject, route
pista baan [o.a. autosport, wielersport, atletiek, skiën]
autodromo racebaan, circuit
circuito circuit [ook: stroomkring [elektr.]]
traguardo eindstreep, finish(lijn)
linea d'arrivo eindstreep, finishlijn
partita in casa thuiswedstrijd
partita fuori casa uitwedstrijd
partita in trasferta uitwedstrijd
avversario tegenstander
regole del gioco (f-pl) spelregels
fallo overtreding, fout [ook: fallus]
arbitro scheidsrechter, arbiter
finale (f) finale [als bijv.nw.: uiteindelijk, laatst]
sportivo sporter, sportman [als bijv.nw.: sportief]
atleta atleet
giocatore speler
allenatore trainer, coach
squadra ploeg, team [ook: winkelhaak]
palla bal
gol doelpunt
rete (f) doelpunt [ook: net; netwerk]
porta doel [ook: deur, poort]
erba sintetica/artificiale kunstgras
punteggio score, puntenaantal, (tussen)stand
record (mondiale / del mondo) (wereld)record
primato (mondiale) (wereld)record




Extra woorden per sport

Voetbal
Italiaans Nederlands
calciatore voetballer
campo da/di calcio voetbalveld
calcio d'inizio aftrap
calcio di rinvio doelschop, doeltrap
rimessa/rinvio dal fondo doelschop, doeltrap
calcio d'angolo hoekschop
(calcio di) rigore strafschop
tiri di rigore (m-pl) strafschoppenreeks [om de winst]
calcio di punizione vrije schop, vrije trap
fuorigioco buitenspel
fallo di mano handsbal
autogol eigen doelpunt
autorete (f) eigen doelpunt
palo della porta doelpaal
traversa (dwars)lat [ook: zijstraat; dwarsligger, (spoor)biels]
attaccante aanvaller
centrocampista middenvelder
difensore verdediger
portiere doelman, keeper [ook: portier [beroep]]
cartellino giallo gele kaart
cartellino rosso rode kaart

Tennis
Duits Nederlands
tennista tennisser
campo da tennis tennisbaan
racchetta da tennis tennisracket
palla/pallina da tennis tennisbal
rete (f) net [ook: netwerk; doelpunt]
battuta opslag, service [ook: grap; maat [muziek]]
servizio opslag, service [ook: dienst, bediening]
ace (m) {EN} ace
doppio fallo dubbele fout
risposta (al servizio) terugslag, return
diritto forehand [ook: recht]
rovescio backhand [ook: ommezijde; stortregen]
game (m) {EN}; gioco spel, game
set; partita set [ook: zin [taalkunde]]
match {EN} wedstrijd, match
tie-break; spareggio tiebreak
smash; schiacciata smash
smorzata; palla corta dropshot
volée (f) {FR}; colpo in volo volley
linea di fondo basislijn, baseline
singolo enkelspel
doppio dubbelspel
(campo in) terra battuta gravel(baan)
(campo in) cemento hardcourt(baan)
(campo in) erba gras(baan)

Wielrennen
Duits Nederlands
ciclista wielrenner
corridore (wiel)renner
ciclismo su strada wegwielrennen
ciclismo su pista baanwielrennen
mountain biking {EN} mountainbiken
velodromo wielerbaan
bici(cletta) da corsa racefiets
bici(cletta) da cronometro tijdritfiets
(corsa/prova a) cronometro tijdrit, tijdrijden
cronometro individuale individuele tijdrit
cronometro a squadre ploegentijdrit
tappa etappe
volata (di gruppo); sprint (massa)sprint
classica (wieler)klassieker
velocista sprinter
classifica generale algemeen klassement
gregario knecht, helper
maglia gialla gele trui
maglia rosa roze trui

Autosport
Duits Nederlands
macchina/automobile/vettura da corsa raceauto
pilota (automobilistico) (auto)coureur
scuderia renstal, raceteam
(sessione ufficiale di) qualifica kwalificatie(training)
box pit
corsa dei box pitstraat
sosta (ai box) pitstop
pneumatico (lucht)band
gomma band
copertone band
sterzo stuur, stuurinrichting
scatola del cambio versnellingsbak
cambio di velocità versnellingsbak
ala/alettone anteriore voorvleugel
ala/alettone posteriore achtervleugel
acceleratore gaspedaal
freno rem
sospensione wielophanging
altezza dal suolo bodemvrijheid ['rijhoogte']
differenziale differentieel
aerodinamica aerodynamica
deportanza neerwaartse druk, downforce
effetto suolo grondeffect
scia slipstream [ook: kielzog]
sottosterzo onderstuur
sovrasterzo overstuur
frizione koppeling
trazione tractie