Pronominaal werkwoord - il verbo pronominale

Een pronominaal werkwoord is een werkwoord in een vaste combinatie met één of twee persoonlijke voornaamwoorden.
Dit komt in het Nederlands alleen voor bij wederkerende werkwoorden, die apart worden behandeld op de pagina over il verbo riflessivo.

De combinatie wordt gemaakt met de niet-onderwerpsvormen van de persoonlijke voornaamwoorden. In het Italiaans zijn dit de particelle pronominali.
In onvervoegde vorm gaat het dan om: si, ci, la, le, ne.

Dubbel gecombineerd

Als dubbele combinatie worden vooral si en ci gecombineerd met la of ne.
Daarbij veranderen si en ci in respectievelijk se en ce en ook in de vervoegingen werkt deze aanpassing door (se la, se ne, ce la, ce ne).
Pronominale werkwoorden op -le en -cisi (waar de 'i' in ci dus wel behouden blijft) komen minder vaak voor.

Vervoeging

Si wordt vervoegd zoals een wederkerend voornaamwoord, terwijl ci (ce-), la, le en ne onveranderlijk zijn.

De voornaamwoordelijke delen worden bijna altijd vóór het vervoegde werkwoordelijk deel geplaatst.
Alleen bij de gebiedende wijs werkt het anders, zie de pagina over l'imperativo.

Hulpwerkwoord

In samengestelde tijden wordt essere gebruikt als het werkwoord een wederkerend voornaamwoord bevat, dus bij werkwoorden op -sela en -sene.
In die gevallen wordt het voltooid deelwoord vervoegd naar geslacht en aantal.

Werkwoorden op -la en -cela gebruiken avere als hulpwerkwoord.
Voor werkwoorden op -ci, -ne en -cene staat in de woordenlijst welk hulpwerkwoord erbij hoort.


Als voorbeeld volgen hier de vervoegingen van andarsene in de presente en de passato prossimo:
(io) me ne vado - me ne sono andato/-a
(tu) te ne vai - te ne sei andato/-a
(lui/lei) se ne va - se ne è andato/-a
(noi) ce ne andiamo - ce ne siamo andati/-e
(voi) ve ne andate - ve ne siete andati/-e
(loro) se ne vanno - se ne sono andati/-e

Klemtoon

De klemtoon van een werkwoord verandert niet door de toevoeging van de voornaamwoorden en valt dus nooit op het voornaamwoordelijke deel.
Voorbeeld: andare => andarsene, prendere => prendersela.

Pronominaal of niet?

De betekenis van een pronominaal werkwoord ligt soms dicht bij die van het 'kale' werkwoord, maar vaak is er een niet zo gemakkelijk te duiden figuurlijke betekenis.
Het pronominale werkwoord kan echter overeenkomen met een 'toevallig' gecombineerd gebruik van het 'kale' werkwoord met een persoonlijk voornaamwoord.
Bijvoorbeeld: entrarci kan simpelweg een samenvoeging van 'binnengaan' en 'er' zijn: non posso entrarci = ik kan er niet binnengaan; ci entro = ik ga er naar binnen.




Woordenlijsten

QUIZ: koppel de pronominale werkwoorden aan de Nederlandse vertalingen


Werkwoorden op -ci
Italiaans Nederlands
metterci A (iemand) kosten [aan tijd]
volerci 3p E nodig zijn [aan tijd (nemen, kosten); algemeen]
arrivarci E snappen, begrijpen
tenerci A er (belang) aan hechten, erom geven
starci E meedoen, instemmen
entrarci E ermee te maken hebben
rimetterci A verliezen, kwijtraken [o.a. geld; informeel]
perderci A verliezen [verlies lijden]
vederci A kunnen zien, in staat zijn te zien
sentirci A kunnen horen, in staat zijn te horen
cascarci E erin trappen [grap, leugen]
andarci E zou mooi passen [+condiz.]; passen [ruimte]; (er) horen, nodig zijn

Met zowel metterci als volerci kan worden uitgedrukt hoeveel tijd er voor iets nodig is.
Per imparare una lingua ci metto molto tempo. = Voor het leren van een taal heb ik veel tijd nodig. = Een taal leren kost me veel tijd.
Per arrivare alla città ci mettete due ore. = Om de stad te bereiken hebben jullie twee uren nodig. = Het kost jullie twee uren om de stad te bereiken.

Per imparare una lingua ci vuole molto tempo. = Voor het leren van een taal is veel tijd nodig. = Een taal leren kost veel tijd.
Per arrivare alla città ci vogliono due ore. = Er zijn twee uren voor nodig om de stad te bereiken. = Het kost twee uren om de stad te bereiken.

Per essere un bravo studente ci vuole molta perseveranza. = Om een goede student te zijn is veel doorzettingsvermogen nodig.
Ci vuole un po' di sale nella zuppa. = De soep heeft een beetje zout nodig.
Entrarci wordt voornamelijk ontkennend gebruikt.
Quello che dici non c’entra (niente). = Wat je zegt heeft er niets mee te maken.
Enkele andere voorbeeldzinnen:
L'uomo d'affari ci ha rimesso tutti i suoi soldi. = De zakenman is al zijn geld verloren.
Non ci va tutto nella valigia. = Het past niet allemaal in de koffer.
Qui ci andrebbe un divano. = Hier zou een bank/sofa mooi passen.
Werkwoorden op -la en -ne
Italiaans Nederlands
piantarla stoppen, ophouden
finirla stoppen, ophouden
smetterla stoppen, ophouden
farla voor de gek houden, misleiden
spuntarla winnen, het halen, zijn zin krijgen [na veel moeite]
scamparla eraan ontsnappen, ermee wegkomen
andarne (+di) E op het spel staan, gaan om
volerne (+a) A wrok koesteren (jegens/tegen)

De vrouwelijke uitgang -la wordt gebruikt om een onbepaalde verwijzing te maken.
Het is onveranderlijk en wordt dus niet beïnvloed door het geslacht en de hoeveelheid van het onderwerp van de zin.
In samengestelde tijden is la het lijdend voorwerp waarnaar wordt verwezen door het voltooid deelwoord, dat daarom de uitgang -a krijgt.
Alla fine il più forte ciclista l’ha spuntata. = Aan het eind heeft de sterkste wielrenner gewonnen / het gehaald.
Bovenstaande geldt ook voor werkwoorden op -sela en -cela.
Gli uomini se la sono spassata stasera. = De mannen hebben zich vermaakt vanavond.
Piantarla, finirla en smetterla worden vooral in de gebiedende wijs (imperativo) gebruikt.
Piantala! / Smettila! / Finiscila! = Stop ermee! / Hou op!
Werkwoorden op -sela, -sene, -cela en -cene
Italiaans Nederlands
prendersela (+con) boos worden, afreageren
cavarsela zich (eruit) redden, zich er doorheen slaan
cercarsela het zelf opzoeken/uitlokken
farsela (con) vaak afspreken (met); een affaire hebben (met)
spassarsela zich vermaken/uitleven
sentirsela (+di) zin hebben / in de stemming zijn (om iets te doen) [inf.]
tirarsela arrogant zijn [inf.]
passarsela (bene/male) het goed/slecht (voor elkaar) hebben
andarsene weggaan [ook: sterven]
fregarsene (+di) er niets om geven, (n)iets kunnen schelen [inf.]
intendersene (+di) er veel van weten
farcela (+a) erin slagen, klaarspelen, bolwerken [inf.]
avercela (con) boos zijn (op), iets hebben tegen
volercene 3p E veel voor nodig zijn
corrercene (tra/fra) E een groot verschil zijn (tussen)
Ma dai, non prendertela! = Kom op, niet boos worden!
Perché ve la prendete con me? = Waarom worden jullie boos / reageren jullie je af op mij?
Parli italiano? - Me la cavo. = Spreek je Italiaans? - Ik red me. / Ik sla me er doorheen.
Ragazza, perché non te ne sei ancora andata? Vattene! = Meisje, waarom ben je nog niet weggegaan? Ga weg!
Me ne frego. = Het kan me niets schelen.
Chi se ne frega? = Wie kan het iets schelen? / Wat maakt het uit?
Ce ne voleva per convincerlo. = Er was veel voor nodig om hem te overtuigen.